Het leven van Petronella Timmers (1895-1980)

 

Petronella werd geboren op woensdag 2 januari 1895 te Rosmalen als 7e dochter van vader Johannes Timmers (1861-1937) en moeder Geertrui Spierings (1863-1917).

Op haar 23e op maandag 30-09-1918 trouwde zij in Rosmalen, met de 22 jarige Marinus Cornelis Gloudemans die op woensdag 22 april 1896 in Dinther werd geboren als zoon van Adrianus Gloudemans en Gijsberdina Verhallen.

Zij gingen wonen in de Oude Baan 5 te Nuland, in een klein huisje met 3 vertrekken.

Marinus was van beroep grondwerker en heeft van 1923 tot 1928 samen met een aantal buurtgenoten gewerkt aan de brug van Grave (Graafse brug in de volksmond van Nuland). Men ging daar op de fiets naartoe. Nel en Marinus kregen in het kleine huisje 9 kinderen, 5 zonen en 4 dochters. Hun zoon Janus overleed in 1923 zodat zij met 10 personen in het kleine huisje woonden. In 1936 werd er aan de overkant van de Oude Baan een 3-tal exact dezelfde huizen gebouwd. Omdat de sleutel overdracht op 6 januari 1936 plaatsvond was de naam snel gevonden en kwam op het middelste huis het naambord “Drie Koningen“ te staan. Het huis was niet aangesloten op de waterleiding, men had een pomp en zelf pompen is een kunst op zich. Nel had een feilloos oor, zij kon horen wie de pomp in de keuken bediende. Vreemden mochten niet pompen want: “Da kunde gij nie als ge da niet gewoon zet.“ Het toilet had een septic tank, doorspoelen gebeurde met de emmer naast het toilet.

Wassen gebeurde in de grote teil van het kleine schuurtje achter het huis (Bakkest genaamd). Daar werd ook het benodigde warme water gekookt op een groot fornuis met diverse ringen. De diameter van de ketel, bepaalde


welke ring of ringen er uitgehaald moesten worden. Brood werd door Nel zelf gebakken in een z.g. “wonderpan”wonderpan

De voordeur werd nooit gebruikt, iedereen kwam achterom.

 

Na de voltooiing van de Graafse brug kreeg Marinus bij de Spoorwegen een baan als schouwer van het spoorvak genaamd “wachtpost”  27. Een schouwer is verantwoordelijk voor een bepaald graafsebrugbaanvak en dient te controleren of alles in orde is en bij ongeregeldheden dient hij de desbetreffende instantie te waarschuwen. Al lopende langs de baan werd alles wat op de spoorlijn lag door de schouwer verwijderd. Om aan extra inkomsten te komen hielden zij enkele varkens, een kalf en 3 geiten ongeveer 20 kippen en een dozijn kalkoenen.

De kalkoenen werden vetgemest voor de kerst waarna, meestal vaste afnemers er als de kippen bij waren, om hun “kerstmaal” uit te zoeken. Een stukje binnenband, dat tot een reepje was geknipt en om de poot van de kalkoen werd gedaan, waarborgde de koper dat hij kreeg waarvoor hij had gekozen. De eerst verkochte kalkoen kreeg 1 bandje, de tweede 2 en zo werden alle kalkoenen “aan banden gelegd”.

 

Naast de zorg voor haar dierlijk kroost, hield Nel ook haar biologisch kroost in de gaten want met 5 zonen en 4 dochters was het een gaan en komen van vriendinnen en vriendjes. Maar Nel was vindingrijk en goed katholiek. Wanneer het ‘s avonds tijd was om het Rozenhoedje te bidden en de “ aanhang ” niet weg was, dan moesten zij verplicht meebidden. Dit had meestal tot gevolg dat zij ‘s avonds tijdens de maaltijd met het eigen gezin kon eten, een enkele volhouder uitgezonderd. Stond de vrijer of vrijster haar niet aan dan liet zij dit op klare wijze weten. Anderzijds was Nel ruimhartig en tegen menigeen heeft zij gezegd: Waar er 9 eten, kunnen er ook 10 eten. Waarmee duidelijk is dat “vreemden“ bij Nel altijd welkom waren. Tijdens de oorlogsjaren hebben diverse onderduikers een veilige haven gehad bij Nel. In de hoek van de kamer stond een dressoir waarop de distributieradio stond. Wanneer het dressoir werd weggeschoven zat daaronder een luik waar zich de onderduikers hebben verstopt om tegen middernacht door Nel van eten te worden voorzien. De kachel werd gestookt met dennenappels (proppen op z’n Nulands). Die proppen werden in het bos aan de overkant van de Waterleidingstraat door de kinderen geraapt. Na schooltijd moesten eerst de proppen worden geraapt voordat er gespeeld mocht worden. Zelfs in de vijftiger jaren werd de marinuskachel nog gestookt met proppen aangevuld met kolen.

 

In 1947 overlijd Marinus na een maandenlang slopende ziekte (waarvan we vermoeden dat het kanker is geweest) en bleef Nel alleen achter met de zorg voor 5 kinderen. (3 waren inmiddels getrouwd). Van het weduwepensioentje alleen kon Nel haar gezin niet onderhouden dus heeft zij gedurende een aantal jaren “kostgangers“ gehad. Meestal werknemers van Visser & Smit die in de regio werkzaam waren maar die te ver van huis woonden om iedere avond terug te gaan.

Uit diverse steden kwamen zij vandaan waaronder Papendrecht, Dordrecht en Sliedrecht.

Reclame hiervoor hoefde zij niet te maken want menigeen stuurde iemand door met de boodschap: “Vraag maar aan Nel Bôn, want daar heb je een goed kosthuis.” De naam Bôn was een verbastering van de achternaam van haar Oma die Bodinot heette. Bodinot was een te lange naam en werd verbasterd tot Bôn. Vroeg je naar Nel Gloudemans, dan haalde men de schouders op en had geen idee wie je bedoelde maar noemde je de naam Nel Bôn, dan wist men direct wie bedoeld werd.

Naast het overlijden van haar 1 jarig kind Janus in 1923 en haar man in 1947, verloor zij in 1955 haar zoon Jan, in 1962 haar schoondochter Mia, in 1965 haar dochter Diena.

Zij werd echter verblijdt met 16 kleinkinderen en 4 achterkleinkinderen.

 

Het oude huisje waarin zij na haar huwelijk woonden, is in 1936 uitgegraven, er werden houten balken ondergeschoven en met behulp van een aantal mannen uit de omgeving opgetild en achter de nieuwe woning geplaatst. Dit huisje heeft nog lange tijd dienst gedaan als woning voor een van haar zoons, die er met zijn vrouw in 1956 ging wonen en jarenlang voor Nel hebben gezorgd.

In 1980 wed Nel, toen zij haar achterdeur van slot wilde halen, door een hartaanval getroffen en is zij overleden. Zij werd begraven op zaterdag 11-10-1980 in Nuland.

Nel bereikte de leeftijd van 85 jaar.

 

bidprentjenel met kleinzoon

Petronella met een van haat kleinkinderen 1980

 

Geschreven door Nelly Veldhoven